Je leerlingen zelfstandig aan het werk zetten, tegelijkertijd bewegend laten leren én samenwerken? Hoewel het op het eerste gezicht misschien erg ambitieus lijkt, kan het allemaal binnen één les. Juf Iris laat zien hoe zij dat doet tijdens een topografieles: “Maar dit idee kun je natuurlijk voor veel meer vakken gebruiken.”
Iris Kouwenhoven geeft les aan groep 7 van OBS De Meander in Delfgauw. Vandaag gaan de leerlingen aan de slag met topografie-opdrachten over Zwitserland en Oostenrijk.
“Ik heb de opdrachten uitgeprint, van elkaar losgesneden en gelamineerd”, legt Iris uit. Ze maakt het voor zichzelf niet ingewikkelder dan nodig: “Het zijn gewoon de opdrachten uit de methode.”
Ze laat een map zien waar ze per thema de losse opdrachten heeft verzameld. “Hier kan ik jaren mee vooruit.” Ze verspreidt de opdrachten en atlassen, die de leerlingen ook nodig hebben, over de tafels.
Met hun schrift en een pen in de hand lopen de leerlingen langs de tafels waar de opdrachten liggen. Normaal gesproken zouden ze deze opdrachten individueel aan hun tafeltje maken; nu lopen de leerlingen rond en zijn ze in beweging. Waar nodig helpt Iris haar leerlingen op weg, vaak alleen door de vraag in iets andere woorden te herhalen. Ze werken zelfstandig aan de opdrachten, maar mogen elkaar ook om hulp vragen. Een leerling vraagt aan een klasgenoot: “Kun jij me helpen met eentje?” Samen buigen ze zich over de opdracht.
Samenwerken vinden ze op De Meander erg belangrijk. In haar lessen geeft juf Iris daar dan ook zoveel mogelijk ruimte voor. “Nu doen we een circuit, volgende week gaan ze in tweetallen de kennisvragen beantwoorden over het onderwerp. Dan maak ik per thema ook steeds nieuwe tweetallen zodat ze met verschillende kinderen leren samenwerken.”
De leerlingen werken met elkaar samen en ze zijn in beweging. Wanneer Iris aangeeft dat ze zo gaan stoppen met de opdrachten, wordt er haast gemaakt en vullen ze zoveel mogelijk antwoorden in. “We helpen elkaar heel vaak, maar soms is het ook een beetje voorzeggen”, zegt een jongen eerlijk.
Als alle leerlingen de vragen hebben gemaakt, gaan ze weer aan hun tafeltjes zitten. Iris verzamelt de opdrachtkaarten en bespreekt ze klassikaal. De leerlingen krijgen om beurten het woord. Bij vragen die met ja of nee en waar of niet waar beantwoord kunnen worden, laat ze de leerlingen staan of zitten. Zo probeert Iris, ook wanneer iedereen weer op zijn eigen plek zit, haar leerlingen zoveel mogelijk te laten bewegend leren.
Het lijkt allemaal moeiteloos en vanzelf te gaan. “Je moet het wel goed voorbereiden”, haast Iris zich te zeggen. “Ik vind dat ik een goede les moet geven. Ik kan daar natuurlijk niet staan dat ik het niet weet.” Die voorbereiding kost vooral meer tijd als je de les voor de eerste keer geeft, legt ze uit: “Het is ook praktisch. Welke materialen heb ik nodig? Het maken van de kaartjes kost wel wat tijd, maar hoeft natuurlijk niet elke keer opnieuw gedaan te worden.”